Ezechiël 47:11

11 Doch haar modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven.

Ezechiël 47:11 Meaning and Commentary

Ezekiel 47:11

But the miry places thereof, and the marshes thereof
That is, of the sea; the waters of which were healed, by the waters of the sanctuary coming into them: but the ditches and lakes, the miry and marsh ground, separate from the sea, which lay near it, and upon the borders of it, shall not be healed;
these design the reprobate part of the world, obstinate and perverse sinners, that abandon themselves to their filthy lusts, and sensual pleasures; that wallow like swine in the mire and dirt of sin; are wholly immersed in the things of this world, mind nothing but earth and earthly things, and load themselves with thick clay; whose god is their belly, and who glory in their shame: also hypocrites and apostates may be here meant, who, despising the GospeL, and the doctrines of it, put it away from them, and judge themselves unworthy of everlasting life, and so receive no benefit by it; but, on the contrary, it is the savour of death unto death unto them; see ( Isaiah 6:9 Isaiah 6:10 ) : they shall be given to salt;
left to the hardness of their hearts; given up to the lusts of them; devoted to ruin and destruction and remain barren and unfruitful, as places demolished and sown with salt are; see ( Deuteronomy 29:23 ) ( Judges 9:45 ) , or made an example of, as Lot's wife was; that others may learn wisdom, and shun those things that have been the cause of their ruin. The Targum is,

``its pools and lakes shall not be healed; they shall be for salt pits.''

Ezechiël 47:11 In-Context

9 Ja, het zal geschieden, dat alle levende ziel, die er wemelt, overal, waarhenen een der twee beken zal komen, leven zal, en daar zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarhenen zullen gekomen zijn, en zij zullen gezond worden, en het zal leven, alles, waarhenen deze beek zal komen.

10 Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig.

11 Doch haar modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven.

12 Aan de beek nu, aan haar oever, zal van deze en van gene zijde opgaan allerlei spijsgeboomte, welks blad niet zal afvallen, noch de vrucht daarvan vergaan; in zijn maanden zal het nieuwe vruchten voortbrengen; want zijn wateren vlieten uit het heiligdom; en zijn vrucht zal zijn tot spijze, en zijn blad tot heling.

13 Alzo zegt de Heere HEERE: Dit zal de landpale zijn, naar dewelke gij het land ten erve zult nemen, naar de twaalf stammen Israels: Jozef twee snoeren.