Genesis 1:28

28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!

Genesis 1:28 Meaning and Commentary

Genesis 1:28

And God blessed them
The man and the woman he had made, with all the blessings of nature and Providence; with all the good things of life; with his presence, and with communion with himself in a natural way, through the creatures; and particularly with a power of procreating their species, as follows;

and God said unto them, be fruitful, and multiply, and replenish
the earth:
if this is not an express command, as the Jews understand it, for marriage and procreation of children, it seems to be more than a bare permission; at least it is a direction and an advice to what was proper and convenient for the increase of mankind, and for the filling of the earth with inhabitants, which was the end of its being made, ( Isaiah 45:18 ) . This shows that marriage is an ordinance of God, instituted in paradise, and is honourable; and that procreation is a natural action, and might have been, and may be performed without sin,

and subdue it;
the earth; not that it was in the hands of others, who had no right to it, and to be conquered and taken out of their hands; but is to be understood of their taking possession, and making use of it; of their tilling the land, and making it subservient to their use:

and have dominion over the fish of the sea, and over the fowl of
the air, and over every living thing that moveth upon the face of
the earth;
which was giving them an universal and unlimited dominion over all the creatures; of which see an enumeration in ( Psalms 8:6-8 ) .

Genesis 1:28 In-Context

26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.

27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.

28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!

29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!

30 Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.