Genesis 27:33

33 Toen verschrikte Izak met zeer grote verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal hij gezegend wezen.

Genesis 27:33 Meaning and Commentary

Genesis 27:33

And Isaac trembled very exceedingly
Or "trembled with a great trembling exceedingly" F2; he was amazed, and astonished, and seized with a trembling all over his body, and with terror and confusion of mind; at the craft of Jacob in getting the blessing; at the disappointment of Esau in losing it; at his own act in blessing Jacob instead of Esau, contrary to his inclination and intention; and at the overruling providence of God in bringing this about in so strange a manner, agreeably to the oracle he had given Rebekah; which now perhaps came fresh into the mind of Isaac, if he had heard it before; and all together threw him into this amazement: and he said, who? where [is] he;
which words spoken in haste, and without order, show the hurry and consternation of mind he was in: that hath taken venison, and brought [it] me, and I have eaten of all
before thou camest;
he was here but just now; he was scarce gone out before thou camest in; who, and where is he, that has done this? He knew it must be Jacob that had prepared and brought him food he called venison, which he had eaten sufficiently of, though in the confusion of his mind he puts these questions: and have blessed him? yea, [and] he shall be blessed;
for he now saw clearly that it was according to the divine will that Jacob should be blessed, though his natural affection led him to bless Esau; and no doubt, while he was pronouncing the blessing on Jacob, he felt an uncommon impulse upon his mind, by which he was assured that he was right in blessing him, that it was according to the will of God, was by his direction, and with his approbation; and therefore he here, even after Jacob's deceit was detected, confirms and ratifies it; and this is added, lest any question should be made of the validity of the blessing of Jacob, when it was given through mistake, and got by deceit; but this Isaac did and said knowingly, and by faith, as the apostle says, ( Hebrews 11:20 ) .


FOOTNOTES:

F2 (dam-de hldg hdrx drxyw) "contremuit tremore magno usque valde", Montanus; Pagninus, Schmidt.

Genesis 27:33 In-Context

31 Hij nu maakte smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader; en hij zeide tot zijn vader: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad zijns zoons, opdat uw ziel mij zegene.
32 En Izak, zijn vader, zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide: Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene, Ezau.
33 Toen verschrikte Izak met zeer grote verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal hij gezegend wezen.
34 Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!
35 En hij zeide: Uw broeder is gekomen met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.