Jeremia 11:16

16 De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van liefelijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden.

Jeremia 11:16 Meaning and Commentary

Jeremiah 11:16

The Lord called thy name a green olive tree
That is, compared the Jewish church and people to one, and made them as one, very prosperous and flourishing in the enjoyment of privileges, civil and religious, being highly favoured with the word and ordinances: fair, and of goodly fruit; which, for a while, brought forth the fruit of good works; and, while such, was amiable and goodly to look upon; was, as the Syriac version is, "fair with fruit, and beautiful in sight"; and whereas it might have been expected she would have so continued, and been still as a green olive tree in the house of God, as David says, ( Psalms 52:8 ) , now it was otherwise, she was become barren, dry, and fruitless: and therefore it follows: with the noise of a great tumult he hath kindled fire upon it:
that is, by means of the Chaldean army, which came with a mighty rushing noise, as a numerous army does; the Lord hath destroyed it, and burnt it with fire; what the Chaldeans did is ascribed to God, because it was done according to his will, and by his direction and overruling providence: and the branches of it are broken;
the high and principal ones, the king, princes, and nobles, their palaces, and the house of God. The apostle seems to have respect to this passage in ( Romans 11:17 ) . The Targum is,

``as an olive tree that is beautiful in form and comely of sight, whose branches overshadow the trees, so the Lord hath magnified thy name among the people; but now that thou hast transgressed the law, the armies of the people, who are strong as fire, shall come against thee, and helps shall be joined to them.''

Jeremia 11:16 In-Context

14 Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen.

15 Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die schandelijke daad met velen doet, en het heilige vlees van u geweken is? Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde.

16 De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van liefelijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden.

17 Want de HEERE der heirscharen, Die u heeft geplant, heeft een kwaad over u uitgesproken; om der boosheid wil van het huis Israels en van het huis van Juda, die zij onder zich bedrijven, om Mij te vertoornen, rokende den Baal.

18 De HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien.