Jeremia 11:18

18 De HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien.

Jeremia 11:18 Meaning and Commentary

Jeremiah 11:18

And the Lord hath given me knowledge of it
Either of what he had been declaring as the sins of these people; and of what he had been prophesying concerning punishment for their sins; what he had said was not of himself, did not arise from any pique or resentment in him against them; but it was of God, that knows all things, and had made known these things to him; and he had only faithfully related them as he had received them; or else of the malicious designs of the men of Anathoth to take away his life, after mentioned: and I know it;
and am sure of it; having it by divine revelation, and from that God that cannot lie, and will not deceive: then thou shewedst me their doings.
Some versions, as the Septuagint, Syriac; and Arabic, take the former words to be a prayer of the prophet's, "O Lord, make me know, or show me, or teach me, that I may know"; and these signify that his prayer was answered. The Lord showed him the sins of these people, and what punishments they deserved, and would be inflicted on them; or rather what they were doing in the dark, and what schemes they were contriving and attempting to put in execution against his life; but God was careful of it, and would not suffer them to do him any harm; and therefore made all known unto him; see ( Psalms 105:15 ) .

Jeremia 11:18 In-Context

16 De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van liefelijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden.

17 Want de HEERE der heirscharen, Die u heeft geplant, heeft een kwaad over u uitgesproken; om der boosheid wil van het huis Israels en van het huis van Juda, die zij onder zich bedrijven, om Mij te vertoornen, rokende den Baal.

18 De HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien.

19 En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten; want ik wist niet, dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn vrucht verderven, en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde.

20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft! laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt.