Jeremia 24:9

9 En Ik zal hen overgeven tot een beroering ten kwade, allen koninkrijken der aarde; tot smaadheid, en tot een spreekwoord, tot een spotrede, en tot een vloek, in al de plaatsen, waarhenen Ik hen gedreven zal hebben;

Jeremia 24:9 Meaning and Commentary

Jeremiah 24:9

And I will deliver them to be removed into all the kingdoms of
the earth for [their] hurt
Jeconiah and the captives with him were only carried into Babylon; but these should be scattered one from another into the several parts of the world. The former were carried captive for their good, and it issued in that; but these were carried away for their hurt, to the injury of their persons and properties, and without having any effect upon them to the good of their souls: though this might begin to be fulfilled by the seventy years' captivity in Babylon, yet it had a more complete fulfilment in the destruction of this people by the Romans; to which these and the following words seem more particularly to refer: [to be] a reproach and a proverb, a taunt and a curse, in all places
whither I shall drive them;
their names to be used as a proverb for their riches ill gotten, their falsehood and tricking; and under the curse of God, and the reproach of man, as they are this day; see ( Deuteronomy 28:37 ) .

Jeremia 24:9 In-Context

7 En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren.

8 En gelijk de boze vijgen, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden (want aldus zegt de HEERE), alzo zal Ik maken Zedekia, den koning van Juda, mitsgaders zijn vorsten, en het overblijfsel van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven, en die in Egypteland wonen;

9 En Ik zal hen overgeven tot een beroering ten kwade, allen koninkrijken der aarde; tot smaadheid, en tot een spreekwoord, tot een spotrede, en tot een vloek, in al de plaatsen, waarhenen Ik hen gedreven zal hebben;

10 En Ik zal onder hen zenden het zwaard, den honger en de pestilentie, totdat zij verteerd zullen zijn uit het land, dat Ik hun en hun vaderen gegeven had.