Jeremia 28:6

6 En de profeet Jeremia zeide: Amen, de HEERE doe alzo! de HEERE bevestige uw woorden, die gij geprofeteerd hebt, dat Hij de vaten van des HEEREN huis, en allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, van Babel wederbrenge tot deze plaats!

Jeremia 28:6 Meaning and Commentary

Jeremiah 28:6

Even the prophet Jeremiah said, Amen
Or, "so be it"; he wished it might be so as Hananiah had said, if it was the will of God; as a prophet he knew it could not be; as an Israelite, out of respect to his country, he wished it might be; or, however, he wished that they would repent of their sins, that the evil he had threatened them with might not come upon them, and the good that Hananiah had prophesied might be fulfilled: the Lord do so: the Lord perform the words which thou hast prophesied;
such a hearty regard had he for his country, that, were it the Lord's pleasure to do this, he could be content to be accounted a false prophet, and Hananiah the true one; it was very desirable to him to have this prophecy confirmed and fulfilled by the Lord. The Jews ^F16 have a saying, that whoever deals hypocritically with his friend, at last falls into his hand, or the hands of his son, or son's son; and so they suppose Jeremiah acted hypocritically with Hananiah, and therefore fell into the hands of the son of his son's son, ( Jeremiah 37:13 ) ; but he rather spoke ironically, as some think: to bring again the vessels of the Lord's house, and all that is carried
away captive, to Babylon into this place;
as a priest, this must be very desirable to Jeremiah, the Jews observe, since he would be a gainer by it; being a priest, he should eat of the holy things; when Hananiah, being a Gibeonite, would be a hewer of wood and a drawer of water to him.

---

FOOTNOTES:

F16 T. Bab. Sotah, fol. 41. 2. &, 42. 1.

Jeremia 28:6 In-Context

4 Ook zal Ik Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van Juda, en allen, die gevankelijk weggevoerd zijn van Juda, die te Babel gekomen zijn, tot deze plaats wederbrengen, spreekt de HEERE; want Ik zal het juk des konings van Babel verbreken.

5 Toen sprak de profeet Jeremia tot den profeet Hananja, voor de ogen der priesteren, en voor de ogen des gansen volks, die in het huis des HEEREN stonden;

6 En de profeet Jeremia zeide: Amen, de HEERE doe alzo! de HEERE bevestige uw woorden, die gij geprofeteerd hebt, dat Hij de vaten van des HEEREN huis, en allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, van Babel wederbrenge tot deze plaats!

7 Maar hoor nu dit woord, dat ik spreek voor uw oren, en voor de oren des gansen volks:

8 De profeten, die voor mij en voor u van ouds geweest zijn, die hebben tegen veel landen en tegen grote koninkrijken geprofeteerd, van krijg, en van kwaad, en van pestilentie.