Jeremia 39:10

10 Maar van het volk, die arm waren, die niet met al hadden, liet Nebuzaradan, de overste der trawanten, enigen overig in het land van Juda; en hij gaf hun te dien dage wijngaarden en akkers.

Jeremia 39:10 Meaning and Commentary

Jeremiah 39:10

But Nebuzaradan the captain of the guard left of the poor of
the people, which had nothing, in the land of Judah
Because they would have been of no service to the Chaldeans, but a burden to them; and because they had nothing to fear from them; they had no arms to rebel against them, nor money to purchase any; and because it would be to their interest to have the land manured, and not lie waste, that they might have some tribute from it: and gave them vineyards and fields at the same time;
as their own property to dress and cultivate, and receive the advantage of them; though very probably a tax was laid upon them; or they were to pay tribute to the king of Babylon; or, however, contribute out of them to the support of the government that was placed over them; and this was a happy incident in their favour; here was a strange change of circumstances with them; though the nation in general was in distress, they, who before had nothing, are now proprietors of vineyards and fields, when the former owners were carried captive: there might be much of the justice of God conspicuous in this affair; such who had been oppressed and ill used by the rich are now retaliated with their possessions. The Targum is,

``and he appointed them to work in the fields and in the vineyards in that day.''

Jeremia 39:10 In-Context

8 En de Chaldeen verbrandden het huis des konings en de huizen des volks met vuur; en zij braken de muren van Jeruzalem af.

9 Het overige nu des volks, die in de stad waren overgebleven, en de afvalligen, die tot hem gevallen waren, met het overige des volks, die overgebleven waren, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk naar Babel.

10 Maar van het volk, die arm waren, die niet met al hadden, liet Nebuzaradan, de overste der trawanten, enigen overig in het land van Juda; en hij gaf hun te dien dage wijngaarden en akkers.

11 Maar van Jeremia had Nebukadrezar, de koning van Babel, bevel gegeven in de hand van Nebuzaradan, den overste der trawanten, zeggende:

12 Neem hem, en stel uw ogen op hem, en doe hem niets kwaads; maar gelijk als hij tot u spreken zal, doe alzo met hem.