Jeremia 40:12

12 Zo keerden al de Joden weder uit al de plaatsen, waarhenen zij gedreven waren, en kwamen in het land van Juda tot Gedalia te Mizpa; en zij verzamelden zeer veel wijns en zomervruchten.

Jeremia 40:12 Meaning and Commentary

Jeremiah 40:12

Even all the Jews returned from all places whither they were
driven
Through fear of the Chaldean army; they came all of them from the several countries before mentioned; so that here was like to be a happy settlement and a flourishing commonwealth again; here being princes and generals, soldiers and common people, in large numbers, that were returned and coalesced under the government of Gedaliah: and came to the land of Judah, to Gedaliah, unto Mizpah;
they came out of the several countries where they had been for some time, and entered the land of Judah; but did not take up their abode anywhere, till they had presented themselves to the governor, and put themselves under his protection; promising, no doubt, to regard him as such, and to be tributary to the Chaldeans; being assured by him, as the generals and their forces before, that all would be well with them, giving them free liberty to settle in the cities and villages to which they belonged; and accordingly they set out from Mizpah, and went to their respective habitations they had abandoned: and gathered wine and summer fruits very much;
(See Gill on Jeremiah 40:10); the people of the land being carried captive; and the Chaldean army not having ravaged these parts, or however had left an abundance of fruits, which these people, at their return, found and gathered.

Jeremia 40:12 In-Context

10 En ziet, ik woon te Mizpa, om te staan voor het aangezicht der Chaldeen, die tot ons zullen komen; gijlieden dan verzamelt wijn, en zomervruchten, en olie, en doet ze in uw vaten, en woont in uw steden, die gij hebt ingenomen.

11 Als ook al de Joden, die in Moab, en onder de kinderen Ammons, en in Edom, en die in al die landen waren, hoorden, dat de koning van Babel in Juda een overblijfsel gelaten had; en dat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, over hen gesteld had;

12 Zo keerden al de Joden weder uit al de plaatsen, waarhenen zij gedreven waren, en kwamen in het land van Juda tot Gedalia te Mizpa; en zij verzamelden zeer veel wijns en zomervruchten.

13 Doch Johanan, de zoon van Kareah, en alle oversten der heiren, die in het veld waren, kwamen tot Gedalia te Mizpa;

14 En zeiden tot hem: Weet gij wel, dat Baalis, de koning der kinderen Ammons, Ismael, den zoon van Nethanja, uitgezonden heeft, om u aan het leven te slaan? Maar Gedalia, de zoon van Ahikam, geloofde hen niet.