Jeremia 43:4

4 Alzo gehoorzaamde Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten der heiren, en al het volk, der stem des HEEREN niet, om in het land van Juda te blijven.

Jeremia 43:4 Meaning and Commentary

Jeremiah 43:4

So Johanan the son of Kareah, and all the captains of the
forces, and all the people
The generality of them, at least, all agreed together, were of the same mind, and in the same sentiment and practice: and so obeyed not the voice of the Lord, to dwell in the land of Judah;
it was the command of the Lord they should dwell there, and not go into Egypt; but they would not believe this was the voice of the Lord, only a scheme concerted between the prophet and Baruch; or which the former was instigated to deliver as the word of the Lord by the latter, and therefore would not give heed unto it; though the truth of the matter was, it was contrary to their inclination and resolution, and therefore, though they had reason to believe it was the will of God they should abide in their own land, yet they were determined they would not, but go into Egypt, as they, did.

Jeremia 43:4 In-Context

2 Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al de trotse mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt leugen; de HEERE, onze God, heeft u niet gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.

3 Maar Baruch, de zoon van Nerija, hitst u tegen ons op, opdat hij ons overgeve in de hand der Chaldeen, dat zij ons doden en ons gevankelijk naar Babel wegvoeren.

4 Alzo gehoorzaamde Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten der heiren, en al het volk, der stem des HEEREN niet, om in het land van Juda te blijven.

5 Maar Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten der heiren namen het ganse overblijfsel van Juda, die van al de heidenen, waar zij waren henengedreven, wedergekeerd waren, om in het land van Juda te wonen;

6 De mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en des konings dochteren, en alle ziel, die Nebuzaradan, de overste der trawanten, bij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, gelaten had, ook den profeet Jeremia, en Baruch, den zoon van Nerija;