Jeremia 50:19

19 En Ik zal Israel weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den Karmel en op den Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraim en Gilead verzadigd worden.

Jeremia 50:19 Meaning and Commentary

Jeremiah 50:19

And I will bring Israel again to his habitation
Or "fold" ^F21, or place of pasturage; for the metaphor of sheep is still continued. Israel designs not the tribes of Judah and Benjamin, and the Levites, and a few of the other tribes mixed with them only, but all Israel, together with Judah, as appears from ( Jeremiah 50:20 ) ; and so this prophecy had not its full accomplishment at the Jews' return from the Babylonish captivity; but respects their future conversion, when all Israel shall be saved, and they will return to their own land. Kimchi says this refers to time yet to come; which he prefers to the other sense he mentions, of the return of the captivity of Babylon; and he shall feed on Carmel and Bashan, and his soul shall be
satisfied upon Mount Ephraim and Gilead;
which, as they were all fruitful places, and had good pasturage, so they belonged to the ten tribes; which shows that it respects the return of them and the fulness of blessings, both temporal and spiritual, they shall then enjoy.

---

FOOTNOTES:

F21 (whwn la) "ad habitaculum", vel potius "caulam", Schmidt.

Jeremia 50:19 In-Context

17 Israel is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld.

18 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan heb over den koning van Assur.

19 En Ik zal Israel weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den Karmel en op den Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraim en Gilead verzadigd worden.

20 In die dagen en te dier tijd, spreekt de HEERE, zal Israels ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven.

21 Tegen het land Merathaim, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles, wat Ik u geboden heb.