Jeremia 7:25

25 Van dien dag af, dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende.

Jeremia 7:25 Meaning and Commentary

Jeremiah 7:25

Since the day that your fathers came forth out of the land of
Egypt unto this day
That is, in all generations; ever since their first coming out of Egypt, they had been disobedient to the commands of God, and had walked after their own hearts' lusts, and had gone backward, and not forward; for this is not to be connected with what follows: I have even sent unto you all my servants the prophets, daily rising up
early, and sending them;
which should be rendered, "although I have sent" ^F24; which is an aggravation of their sin, that they should continue in their disobedience, though the Lord sent to them to exhort and warn them, not one, or two, of his servants the prophets, but all of them, and that daily; who rose early in the morning, which denotes their care and diligence to do their message; and which, because they were sent of the Lord, and did his work as he directed them, it is attributed to himself; and of these there was a constant succession, from the time of their coming out of Egypt unto that day; which shows the goodness of God to that people, and their slothfulness, hardness, and obstinacy.

---

FOOTNOTES:

F24 (xlvaw) "et quamvis miserim", Ar. lnterpr. "cum tamen mitterem", Syr.

Jeremia 7:25 In-Context

23 Maar deze zaak heb Ik hun geboden, zeggende: Hoort naar Mijn stem, zo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn; en wandelt in al den weg, dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga.

24 Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld in de raadslagen, in het goeddunken van hun boos hart; en zij zijn achterwaarts gekeerd, en niet voorwaarts.

25 Van dien dag af, dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende.

26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaders.

27 Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden.