Jesaja 13:20

20 Daar zal geen woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier zal daar geen tent spannen, en de herders zullen er niet legeren.

Jesaja 13:20 Meaning and Commentary

Isaiah 13:20

It shall never be inhabited
As it has not been since its utter destruction. Pausanias ^F16, who lived in the times of Adrian, says, Babylon, the greatest city that ever the sun saw, that then there was nothing left of it but a wall: what is now called Babylon is a new city, and built in another place: neither shall it be dwelt in from generation to generation;
which is the same thing repeated in other and stronger terms, for the confirmation of it: neither shall the Arabian pitch tent there;
that sort of the Arabians called Scenitae, because they dwelt in tents, and moved from place to place with their flocks, for the sake of pasture; but here there should be none for them, and therefore would not pitch their tents at it: neither shall the shepherds make their folds there;
as they had used to do in the pastures adjoining to it, which were formerly exceeding good, but now would be barren and unfruitful; and as there would be no shepherds in the city, so neither would any neighbouring ones come hither, or any from distant parts; partly because of the unfruitfulness of the place, and partly through fear of wild beasts, which had their habitation there, as follows. Pliny ^F17 says it was reduced to a mere desert.

---

FOOTNOTES:

F16 Arcadica sive, l. 8. p. 509.
F17 Ut supra. (Nat. Hist. l. 6. c. 26.)

Jesaja 13:20 In-Context

18 Maar hun bogen zullen de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht des buiks; hun oog zal de kinderen niet verschonen.

19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeen, zijn gelijk als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft.

20 Daar zal geen woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier zal daar geen tent spannen, en de herders zullen er niet legeren.

21 Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen, en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen.

22 En wilde dieren der eilanden zullen in zijn verlaten plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; hun tijd toch is nabij om te komen, en hun dagen zullen niet vertogen worden.