Jesaja 44:14

14 Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot.

Jesaja 44:14 Meaning and Commentary

Isaiah 44:14

He heweth him down cedars, and taketh the cypress and the oak,
&c.] To make gods of, trees both pleasant and durable, but all unfruitful: which he strengtheneth for himself among the trees of the forest;
taking a great deal of pains in seeking out such trees as were most fit for his use, and a great deal of care in the growth of them, that they might answer his end, as well as exerting his strength in cutting of them down: he planteth an ash, and the rain doth nourish it;
a tree that soon grows up, and which he plants for the purpose to make a god of; and this being watered and nourished with rain, which God vouchsafes, though designed for an idolatrous use, grows, and is fit for what it was intended; and being so, he cuts it down, and, makes an image of it; which shows his folly and madness, that a tree of his own planting, which he has seen the growth of, and yet be so sottish as to imagine that a god may be may be made of it. The word for "rain" signifies a body in the Syriac ^F7 language, as Kimchi observes, and for which he produces ( Daniel 4:33 ) , and so Aben Ezra says it signifies in the Arabic language ^F8; and the sense is, "the body" of the tree "grew up", and being grown up, was cut down, and used as follows.

---

FOOTNOTES:

F7 <arabic> "corpus", Luke iii. 22. 2Cor. x. 10. Castel. Lex. Polyglott. col. 627. So in the Chaldee language.
F8 So, according to Schindler, <arabic> signifies a body, Lex. Pentaglott. col. 347, 348.

Jesaja 44:14 In-Context

12 De ijzersmid maakt een bijl, en werkt in den gloed, en formeert het met hamers, en werkt het met zijn sterken arm; ook lijdt hij honger, totdat hij krachteloos wordt, hij drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt.

13 De timmerman trekt het richtsnoer uit, hij tekent het af met den draad, hij maakt het effen met de schaven, en tekent het met den passer, en maakt het naar de beeltenis eens mans, naar de schoonheid van een mens, dat het in het huis blijve.

14 Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot.

15 Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan, en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het, en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van, en buigt zich daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van, en knielt er voor neder.

16 Zijn helft brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan eet hij vlees; hij braadt een gebraad, en hij wordt verzadigd; ook warmt hij zichzelven, en hij zegt: Hei! ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien!