Johannes 4:46

46 Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapernaum.

Johannes 4:46 Meaning and Commentary

John 4:46

So Jesus came again unto Cana of Galilee
Where he had been once before; see ( John 2:1 John 2:2 ) . The Syriac version here, as there, calls it "Kotne" of Galilee; and the Persic version, "Catneh" of Galilee:

where he made the water wine;
see ( John 2:9 John 2:11 ) ;

there was a certain nobleman;
the Vulgate Latin renders it, "a petty king"; the Arabic version, and Nonnus, call him, "a royal man"; and the Syriac version renders it, "a king's servant"; with which agrees the Ethiopic, calling him "a minister, a steward, the king's domestic". The Persic version makes it to be his name, reading it, "there was a great man, whose name was Abdolmelic", which signifies a king's servant: from the whole he seems to be one that belonged to the palace of Herod Antipas, and was one of his courtiers; who, though he was but tetrarch of Galilee, yet is sometimes called a king, ( Mark 6:14 ) ;

whose son was sick at Capernaum;
some versions, as the Syriac, Arabic, and Persic, read the phrase, "in Capernaum", with the former clause, "there was a nobleman in Capernaum": and others, as we do with this; and both may be true; for he might be an inhabitant of Capernaum, and his house be there where his son lay sick. Some think this nobleman was either Chuza, Herod's steward, ( Luke 8:3 ) , or Manaen, who had been brought up with Herod, ( Acts 13:1 ) .

Johannes 4:46 In-Context

44 Want Jezus heeft Zelf getuigd, dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft.

45 Als Hij dan in Galilea kwam, ontvingen Hem de Galileers, gezien hebbende al de dingen, die Hij te Jeruzalem op het feest gedaan had; want ook zij waren tot het feest gegaan.

46 Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapernaum.

47 Deze, gehoord hebbende, dat Jezus uit Judea in Galilea kwam, ging tot Hem, en bad Hem, dat Hij afkwame, en zijn zoon gezond maakte; want hij lag op zijn sterven.

48 Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven.