Jozua 1:2

2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, den kinderen Israels, geve.

Jozua 1:2 Meaning and Commentary

Joshua 1:2

Moses my servant is dead
Which was said not for the information of Joshua, but to lead on to, and show the cause and reason of what he was about to say to him:

now therefore arise, go over this Jordan;
near to which the whole body of the people of Israel were, and very probably were in sight of it:

thou, and all this people:
which were very numerous, six hundred thousand men or more, besides a great number of women and children, and no boats to carry them over, or pontoons to put across the river:

unto the land which I give unto them, [even] to the children of
Israel;
and therefore it could be no case of conscience with Joshua, to go and take it out of the hands of the present inhabitants, since the Lord, who had a right to dispose of it, gave it to them. As this land was a type of heaven, and eternal life, which is the free gift of God through Christ, passing over the river of Jordan to it may be an emblem of the passage through death to the heavenly state; both of the death of Christ, the antitypical Joshua, who passed through it, as a surety to make satisfaction for sin, and as a forerunner to set an example, to sanctify death, to open a way into the holiest of holies, and prepare a place for his people; and of the death of the saints, which is necessary to their enjoyment of perfect rest and happiness.

Jozua 1:2 In-Context

1 Het geschiedde nu, na den dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den zoon van Nun, den dienaar van Mozes, sprak, zeggende:

2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, den kinderen Israels, geve.

3 Alle plaats, waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb.

4 Van de woestijn en dezen Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de grote zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn.

5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten.