Jozua 19:34

34 En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor, en van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon.

Jozua 19:34 Meaning and Commentary

Joshua 19:34

And [then] the coast turneth westward to Aznothtabor
This was the southern border, reaching from east to west; it began at Aznothtabor, which Jerom ^F7 says was a village in his time belonging to the country of Diocaesarea, in the plains; there is another place called Chislothtabor, on the borders of Zebulun, ( Joshua 19:12 ) ;

and goeth out from thence to Hukkok:
there the southern border ended, which was in the border of Asher, and is the same with Helkath, ( Joshua 19:25 ) ; with which compare ( 1 Chronicles 6:75 ) ;

and reacheth to Zebulun on the south side, and reacheth to Asher on
the west side and to Judah upon Jordan towards the sunrising;
so that as it was bounded by Lebanon, on the north, near to which some of the cities were, mentioned in ( Joshua 19:33 ) , it had Zebulun on the south, Asher on the west, and Jordan to the east; for by Judah is not meant the tribe of Judah, from which Naphtali was at a great distance, but a city so called, as Fuller ^F8 seems rightly to conjecture.

---

FOOTNOTES:

F7 De loc. Heb. fol. 88. I.
F8 Pisgah-Sight, B. 2. c. 4. p. 104.

Jozua 19:34 In-Context

32 Het zesde lot ging uit voor de kinderen van Nafthali, voor de kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen.

33 En hun landpale is van Helef, van Allon tot Zaanannim, en Adami-Nekeb, en Jabneel, tot Lakkum; en haar uitgangen zijn aan de Jordaan.

34 En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor, en van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon.

35 De vaste steden nu zijn: Ziddim, Zer en Hammath, Rakkath en Cinnereth,

36 En Adama, en Rama, en Hazor,