Leviticus 22:3

3 Zeg tot hen: Alle man onder uw geslachten, die uit uw ganse zaad tot de heilige dingen, die de kinderen Israels den HEERE heiligen, naderen zal, als zijn onreinigheid op hem is; diezelve mens zal van voor Mijn aangezicht uitgeroeid worden; Ik ben de HEERE!

Leviticus 22:3 Meaning and Commentary

Leviticus 22:3

Say unto them, whosoever [he be] of all your seed among your
generations
Whether male or female, in all succeeding ages, as long as the ceremonial law lasted; for females as well as males of the families of the priests ate of the holy things, provided they had no uncleanness on them, but if they had, they might not: that goeth unto the holy things, which the children of Israel hallow
unto the Lord:
that approaches to any of the sacrifices which the children of Israel have devoted to the Lord, either to offer them, or even to touch them, and particularly to eat of them; and so Jarchi and Ben Gersom observe, that this going or drawing near is no other than eating; for touching only, a man was not guilty of cutting off: having his uncleanness upon him;
through a leprosy, or running issue, or touching any unclean person or thing, as the following words explain it: that soul shall be cut off from my presence;
excluded from the sanctuary, and the service of it, where the presence of God was; or be removed out of the world by death, either by the civil magistrate, or by the hand of God, by an immediate death, by the pestilence, as the Targum of Jonathan: I [am] the Lord;
that will avenge the breach of such a law, able to inflict such punishment, and faithful to accomplish every word of his, whether in a way of threatening or promise.

Leviticus 22:3 In-Context

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Spreek tot Aaron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige dingen der kinderen Israels, die zij Mij heiligen, afzonderen, opdat zij de Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen: Ik ben de HEERE!

3 Zeg tot hen: Alle man onder uw geslachten, die uit uw ganse zaad tot de heilige dingen, die de kinderen Israels den HEERE heiligen, naderen zal, als zijn onreinigheid op hem is; diezelve mens zal van voor Mijn aangezicht uitgeroeid worden; Ik ben de HEERE!

4 Niemand van het zaad van Aaron, die melaats is, of een vloed heeft, zal van die heilige dingen eten, totdat hij rein is; mitsgaders die iets aanroert, dat onrein is van een dood lichaam, of iemand, wien het zaad der bijligging ontgaat.

5 Of zo wie aangeroerd zal hebben enig kruipend gedierte, waarvan hij onrein is, of een mens, waarvan hij onrein is, naar al zijn onreinigheid;