Leviticus 5:9

9 En van het bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar sprengen; maar het overgeblevene van dat bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar; het is een zondoffer.

Leviticus 5:9 Meaning and Commentary

Leviticus 5:9

And he shall sprinkle of the blood of the sin [offering]
upon the side of the altar
Or "wall" ^F3 it is asked ^F4,

``what is the wall at which the rest of the blood is wrung out? this is the lower wall, namely, the half of the height of the altar below, under the thread (of scarlet that goes round the middle of the altar) that the rest of the blood may be squeezed at the bottom of the altar, and because of this the sin offering of the fowl is below,''

that is, the sprinkling of its blood. And so Ben Gersom observes; from hence we learn, says he, that the sprinkling of the sin offering of the fowl was in the lower part of the altar; and I think this sprinkling, adds he, was not in the length, but in the breadth:

and the rest of the blood shall be wrung out at the bottom of the
altar;
the blood sprinkled was that which dropped from it when nipped by the priest; this here was squeezed out by him, and was shed at the foot of the altar; so that the altar had all the blood, and nothing but the blood of the fowl, all the rest belonged to the priest {e}: this might be an emblem both of the drops of blood which fell from Christ in the garden, and of the shedding of his blood upon the cross, whereby remission of sin was obtained, and atonement made:

it [is] a sin [offering];
an offering whereby sin was typically expiated and stoned.

---

FOOTNOTES:

F3 (ryq le) (epi ton toicon) , Sept. "super parietem", Pagninus, Montanus, Junius & Tremellius, Piscator, Drusius; "ad parietem", Tigurine version.
F4 Maimon. in Misn. Zebachim, c. 6. sect. 4.
F5 Misn. ib.

Leviticus 5:9 In-Context

7 Maar indien zijn hand zoveel niet bereiken kan, als genoeg is tot een stuk klein vee, zo zal hij tot zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, den HEERE brengen twee tortelduiven, of twee jonge duiven, een ten zondoffer, en een ten brandoffer.

8 En hij zal die tot den priester brengen, welke eerst die zal offeren, die tot het zondoffer is; en zal zijn hoofd met zijn nagel nevens haar nek splijten, maar niet afscheiden.

9 En van het bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar sprengen; maar het overgeblevene van dat bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar; het is een zondoffer.

10 En de andere zal hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zo zal de priester voor hem, vanwege zijn zonde, die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.

11 Maar indien zijn hand niet bereiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij, die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen; want het is een zondoffer.