Openbaring 22:9

9 En hij zeide tot mij: Zie, dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen, die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God.

Openbaring 22:9 Meaning and Commentary

Revelation 22:9

Then saith he unto me
The angel at whose feet John fell down to worship: see thou do it not;
this he said in great haste, and with much vehemence, to hinder him from doing it, as his short way of speaking shows: for I am thy fellow servant:
of God, and of Christ, and am no more the object of worship than thyself; and both of us are, and ought to be, the worshippers of God, whose servants we are: and of thy brethren the prophets;
the apostles and ministers of the word; for prophesying and preaching are the same thing; these were the brethren of John in a spiritual sense, and by reason of their function: and of them which keep the sayings of this book;
see ( Revelation 22:7 ) and this is said to encourage the observation of them, and is the character of private Christians, and shows the great condescension of the angel to put himself, not only upon a level with John, and the ministers of the word, but with common believers: worship God;
and him only, and that in a spiritual manner, with reverence and godly fear, in faith, and according to his revealed will; (See Gill on Revelation 19:10).

Openbaring 22:9 In-Context

7 Zie, Ik kom haastiglijk zalig is hij, die de woorden der profetie dezes boeks bewaart.

8 En ik, Johannes, ben degene, die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neder om aan te bidden voor de voeten des engels, die mij deze dingen toonde.

9 En hij zeide tot mij: Zie, dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen, die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God.

10 En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij.

11 Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde.