Richtere 15:6

6 Toen zeiden de Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon van den Thimniet, omdat hij zijn huisvrouw heeft genomen, en heeft haar aan zijn metgezel gegeven. Toen kwamen de Filistijnen op, en verbrandden haar en haar vader met vuur.

Richtere 15:6 Meaning and Commentary

Judges 15:6

Then the Philistines said, who hath done this?
&c.] They asked and inquired one of another, who they thought could be the author of such mischief:

and they answered, Samson, the son in law of the Timnite;
this they said either by conjecture, which might be the case of some; and others more confidently asserted it, having heard what he said, ( Judges 15:3 ) and they assign a very good reason for it,

because he had already taken away his wife, and given her to his
companion,
which had provoked him to do such an action as this; and perhaps the very same persons that were very well pleased before that Samson was so served, yet now were full of wrath and indignation at the Timnite, having suffered so much in their property on his account:

and the Philistines came up, and burnt her and her father with fire;
Josephus ^F4 says, her and her relations; they set fire to her father's house, where she was, and burnt them both in it, whereby that evil came upon her she thought to avoid by getting the secret of the riddle out of Samson, and telling it to his companion, ( Judges 14:15 ) and suffered the proper punishment for her adultery; the people that did this were those that lived in the towns adjacent, from whence they came up to Timnath, whose fields, vineyards, and oliveyards, had been destroyed by the foxes with their firebrands.

---

FOOTNOTES:

F4 Antiqu. l. 5. c. 8. sect. 7.

Richtere 15:6 In-Context

4 En Simson ging heen, en ving driehonderd vossen; en hij nam fakkelen, en keerde staart aan staart, en deed een fakkel tussen twee staarten in het midden.

5 En hij stak de fakkelen aan met vuur, en liet ze lopen in het staande koren der Filistijnen; en hij stak in brand zowel de korenhopen als het staande koren, zelfs tot de wijngaarden en olijfbomen toe.

6 Toen zeiden de Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon van den Thimniet, omdat hij zijn huisvrouw heeft genomen, en heeft haar aan zijn metgezel gegeven. Toen kwamen de Filistijnen op, en verbrandden haar en haar vader met vuur.

7 Toen zeide Simson tot hen: Zoudt gij alzo doen? Zeker, als ik mij aan u gewroken heb, zo zal ik daarna ophouden.

8 En hij sloeg hen, den schenkel en de heup, met een groten slag; en hij ging af, en woonde op de hoogte van de rots Etam.