Ruth 3:9

9 En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd, breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser.

Ruth 3:9 Meaning and Commentary

Ruth 3:9

And he said, who art thou?
&c.] He spoke quick and short, as one displeased, or however surprised and frightened, just coming out of sleep, and in the night:

and she answered, I am Ruth thine handmaid;
that had gleaned in his fields with his maidens, and with whom he had conversed there, and knew her by name:

spread therefore thy skirt over thy handmaid;
which seems to account for the reason of her uncovering his feet, or turning up the skirt of his garment that was upon them; not through wantonness and immodesty, but to direct him, when opportunity offered, to spread it over her as a token of his taking her in marriage, and of her being under his care and protection, and of her subjection to him; so the Targum,

``let thy name be called upon me to take me for a wife,''

Whether the custom now used with the Jews at marriage, for a man to cast the skirt of his "talith", or outward garment, over the head of his spouse, and cover it, was in use so early, is questionable; and yet something like it seems to have been done, as this phrase intimates, and to which there is an allusion in ( Ezekiel 16:8 ) . So Jarchi,

``spread the skirt of thy garments to cover me with thy talith, and this is expressive of marriage;''

and Aben Ezra says, it intimates taking her to him for wife; though as the word signifies a wing, the allusion may be to the wings of birds spread over their young, to cherish and protect them, which are acts to be done by a man to his wife:

for thou art a near kinsman;
as she had been informed by Naomi, to whom the right of redemption of her husband's estate belonged, and in whom it lay to marry her, and raise up seed to his kinsman, her former husband.

Ruth 3:9 In-Context

7 Als nu Boaz gegeten en gedronken had, en zijn hart vrolijk was, zo kwam hij om neder te liggen aan het uiterste van een koren hoop. Daarna kwam zij stilletjes in, en sloeg zijn voetdeksel op, en legde zich.
8 En het geschiedde te middernacht, dat die man verschrikte, en om zich greep; en ziet, een vrouw lag aan zijn voetdeksel.
9 En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd, breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser.
10 En hij zeide: Gezegend zijt gij den HEERE, mijn dochter! Gij hebt deze uw laatste weldadigheid beter gemaakt dan de eerste, dewijl gij geen jonge gezellen zijt nagegaan, hetzij arm of rijk.
11 En nu, mijn dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt, zal ik u doen; want de ganse stad mijns volks weet, dat gij een deugdelijke vrouw zijt.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.