16
Mijn schande is den gansen dag voor mij, en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij;
17
Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige.
18
Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond.
19
Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad.
20
Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt.
21
Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden God uitgebreid.
22
Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten.
23
Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen.
24
Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid.
25
Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten?
26
Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. [ (Psalms 44:27) Sta op, ons ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil. ]