1 Corinthiërs 4:11

11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger, en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats;

1 Corinthiërs 4:11 Meaning and Commentary

1 Corinthians 4:11

Even unto this present hour
What is about to be related was not what befell the apostles now and then, and a great while ago; but what for a considerable time, and unto the present time, was more or less the common constant series and course of life they were inured to:

we both hunger, and thirst, and are naked;
wanted the common necessaries of life, food to eat, and raiment to put on, and gold and silver to purchase any with; which might be, when, as it was sometimes their case, they were in desert places, or on the seas; or when they fell among thieves; or had given all away, as they sometimes did, for the relief of others; or when they were not, as sometimes, taken notice of, and provided for, where they ministered, as they ought to have been.

And are buffeted;
not only by Satan, as the apostle was, but by men; scourged, whipped, and beaten by them; scourged in the synagogues by the Jews with forty stripes save one; and beaten with rods by the Romans, and other Gentiles.

And have no certain dwelling place;
were in an unsettled state, always moving from one place to another, and had no place they could call their own; like their Lord and master, who had not where to lay his head; and like some of the Old Testament saints, who wandered about in sheep skins and goat skins, in deserts, and in mountains, in dens and caves of the earth.

1 Corinthiërs 4:11 In-Context

9 Want ik acht, dat God ons, die de laatste apostelen zijn, ten toon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld, en den engelen, en den mensen.

10 Wij zijn dwazen om Christus' wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten.

11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger, en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats;

12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden, en wij zegenen; wij worden vervolgd, en wij verdragen;

13 Wij worden gelasterd, en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe.