1 Koningen 12:4

4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders harden dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.

1 Koningen 12:4 Meaning and Commentary

1 Kings 12:4

Thy father made our yoke grievous
Laid heavy taxes upon them, for the finishing of his buildings, for the maintenance of his household, for keeping such a large number of horses and chariots, and for the salaries of his officers, and for the support of his magnificent court; though they had very little reason to complain, since this was for the honour and grandeur of their nation, and they enjoyed their liberty, and lived in peace, plenty, and safety all his days; and such an abundance of riches was brought unto them by him that silver was as the stones of the street; though perhaps the taxes might be increased in the latter part of his life, for the support of his vast number of wives, and of their idolatrous worship, and for the defence of himself and kingdom against the attempts of Hadad and Rezon; but, as most interpreters observe, what they find most reason to complain of, they take no notice of, even the idolatry he had set up among them:

now therefore make thou the grievous service of thy father, and his
heavy yoke which he put upon us lighter;
that is, ease them of their taxes, or lessen them:

and we will serve thee;
acknowledge him as their king, give him homage, and yield obedience to him.

1 Koningen 12:4 In-Context

2 Het geschiedde nu, als Jerobeam, de zoon van Nebat, dit hoorde, daar hij nog in Egypte was (want hij was van het aangezicht van den koning Salomo gevloden; en Jerobeam woonde in Egypte),

3 Dat zij henen zonden, en lieten hem roepen; en Jerobeam en de ganse gemeente van Israel kwamen en spraken tot Rehabeam, zeggende:

4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders harden dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.

5 En hij zeide tot hen: Gaat heen tot aan den derden dag, komt dan weder tot mij. En het volk ging heen.

6 En de koning Rehabeam hield raad met de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Salomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal?