Mattheüs 26:22

22 En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?

Mattheüs 26:22 Meaning and Commentary

Matthew 26:22

And they were exceeding sorrowful
Partly that Christ should be betrayed at all, into the hands of his enemies, by whom they knew he would be ill used; and partly, that so vile an action should be done, by one from among themselves; and greatly, because they knew not, nor could not conceive, who of them could be guilty of such an horrid sin:

and began everyone of them to say unto him, Lord, is it I?
excepting Judas, who afterwards spoke for himself. This they said, though conscious to themselves the thing had never entered into their hearts; nor had they taken any step towards it, but with their whole souls abhorred it; yet, as knowing the treachery and deceitfulness, of their hearts, which they could not trust to; and fearing lest should they be left thereunto, they might commit such a dreadful iniquity; and as desirous of being cleared by Christ from any such imputation, and even from all suspicion of anything of this kind.

Mattheüs 26:22 In-Context

20 En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven.
21 En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden.
22 En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
23 En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.
24 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren was geweest.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.