Psalmen 109:11

11 Dat de schuldeiser aansla al wat hij heeft, en dat de vreemden zijn arbeid roven.

Psalmen 109:11 Meaning and Commentary

Psalms 109:11

Let the extortioner catch all that he hath
Or, "lay a snare for all" ^F3; as the Romans did, by bringing in their army, invading the land of Judea, and besieging the city of Jerusalem; who are "the extortioner or exacter that demanded tribute of them"; which they refused to pay, and therefore they seized on all they had for it. The Syriac and Arabic versions render it, "the creditor"; who sometimes for a debt would take wife and children, and all that a man had; see ( 2 Kings 4:1 2 Kings 4:2 ) ( Matthew 18:25 ) . It might be literally true of Judas; who dying in debt, his wife and children, and all he had, might be laid hold on for payment.

And let the stranger spoil his labour;
plunder his house of all his goods and substance he had been labouring for: which was true of the Romans, who were aliens from the commonwealth of Israel; who came into the land, and spoiled their houses, fields, and vineyards, they had been labouring in; they took away their place and nation, and all they had, ( John 11:48 ) .

---

FOOTNOTES:

F3 (vqny) "illaqueet", Pagninus, Montanus, Musculus, Piscator, Gejerus; "iretiat", Vatablus, Michaelis.

Psalmen 109:11 In-Context

9 Dat zijn kinderen wezen worden, en zijn vrouw weduwe.

10 En dat zijn kinderen hier en daar omzwerven, en bedelen, en de nooddruft uit hun verwoeste plaatsen zoeken.

11 Dat de schuldeiser aansla al wat hij heeft, en dat de vreemden zijn arbeid roven.

12 Dat hij niemand hebbe, die weldadigheid over hem uitstrekke, en dat er niemand zij, die zijn wezen genadig zij.

13 Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht.