Richtere 11:7

7 Maar Jeftha zeide tot de oudsten van Gilead: Hebt gijlieden mij niet gehaat, en mij uit mijn vaders huis verstoten? waarom zijt gij dan nu tot mij gekomen, terwijl gij in benauwdheid zijt?

Richtere 11:7 Meaning and Commentary

Judges 11:7

And Jephthah said unto the elders of Gilead
In answer to their request; who though not backward to engage in the war with them, yet thought it proper to take this opportunity to upbraid them with their former unkindness to him:

did not ye hate me, and expel me out of my father's house?
for it seems some of these elders at least were his brethren; for who else could be thought to hate him, and through hatred to thrust him out of his father's house, but they? nor is it at all improbable that they were among the elders of Gilead, considering what family they were of: though indeed the magistrates of the city might be assisting to Jephthah's brethren in the expulsion of him, or however connived at it, when they should, as he thought, have protected him, and taken care that he had justice done him; for even though illegitimate, a maintenance was due to him:

and why are ye come unto me now, when ye are in distress?
intimating, that it was not love and respect to him, but necessity, that brought them to him with this request; and that since they used him so ill, they could not reasonably expect he should have any regard unto them.

Richtere 11:7 In-Context

5 Zo geschiedde het, als de kinderen Ammons tegen Israel krijgden, dat de oudsten van Gilead heengingen, om Jeftha te halen uit het land van Tob.

6 En zij zeiden tot Jeftha: Kom, en wees ons tot een overste, opdat wij strijden tegen de kinderen Ammons.

7 Maar Jeftha zeide tot de oudsten van Gilead: Hebt gijlieden mij niet gehaat, en mij uit mijn vaders huis verstoten? waarom zijt gij dan nu tot mij gekomen, terwijl gij in benauwdheid zijt?

8 En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha: Daarom zijn wij nu tot u wedergekomen, dat gij met ons trekt, en tegen de kinderen Ammons strijdt; en gij zult ons tot een hoofd zijn, over alle inwoners van Gilead.

9 Toen zeide Jeftha tot de oudsten van Gilead: Zo gijlieden mij wederhaalt, om te strijden tegen de kinderen Ammons, en de HEERE hen voor mijn aangezicht geven zal, zal ik u dan tot een hoofd zijn?