Genesis 39:5-15

5 En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne was, gesteld had, dat de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in het huis en in het veld.
6 En hij liet alles, wat hij had, in Jozefs hand, zodat hij met hem van geen ding kennis had, behalve van het brood, dat hij at. En Jozef was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht.
7 En het geschiedde na deze dingen, dat de huisvrouw zijns heren haar ogen op Jozef wierp; en zij zeide: lig bij mij!
8 Maar hij weigerde het, en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.
9 Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God!
10 En het geschiedde, als zij Jozef dag op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde, om bij haar te liggen, en bij haar te zijn;
11 Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was daar binnenshuis.
12 En zij greep hem bij zijn kleed, zeggende: Lig bij mij! En hij liet zijn kleed in haar hand, en vluchtte, en ging uit naar buiten.
13 En het geschiedde, als zij zag, dat hij zijn kleed in haar hand gelaten had, en naar buiten gevlucht was;
14 Zo riep zij de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht, om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met luider stem;
15 En het geschiedde, als hij hoorde, dat ik mijn stem verhief, en riep, zo verliet hij zijn kleed bij mij, en vluchtte, en ging uit naar buiten.

Genesis 39:5-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 39

In this chapter the history returns to Joseph again, who being brought down to Egypt was sold to Potiphar, with whom he found favour, and who set him over his house, the Lord prospering everything in his hands, Ge 39:1-6; and being a young man of a comely aspect, his mistress lusted after him, and tempted him to lie with her from time to time, but he as constantly refused it, as being both ingratitude to his master, and a sin against God, Ge 39:7-10; at a certain time they being alone in the house, she renewed her solicitations, and laid hold on his garment, which he left in her hand and fled, Ge 39:11,12; upon which she called to her servants without, and accused Joseph of an ill design upon her, and reported the same to her husband when he came home, Ge 39:13-19; upon which his master put him into prison, but he found favour also with the keeper of it, who committed the prisoners and all things relative to them into his hands, Ge 39:20-23.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.