1 Kronieken 19:2

2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas; want zijn vader heeft weldadigheid aan mij gedaan. Daarom zond David boden, om hem te troosten over zijn vader. Toen de knechten van David in het land der kinderen Ammons tot Hanun kwamen, om hem te troosten,

1 Kronieken 19:2 Meaning and Commentary

1 Chronicles 19:35

Therefore shall ye abide at the door of the tabernacle of
the congregation
Or rather "within" it, as Noldius renders it, since they were not to go out of the door of it, ( Leviticus 8:33 ) whereas our version seems to leave it undetermined whether they abode without the door or within; where they were to continue,

day and night, seven days;
even the seven days of their consecration:

and keep the charge of the Lord, that ye die not;
not the charge of the tabernacle, and the service of it committed to them upon their investiture with their office, hereafter to be observed by them; but what was charged upon them to attend unto, during the seven days of their consecration; and the penalty being death in case of failure, was to make them more careful and cautious of transgressing; and which was the more necessary, as they were to be pure and holy at their entrance upon their work: and though this may seem somewhat severe, yet the aggravation of their sin would be the greater, as it was to a sacred and honourable work they were called, and to which they were now consecrating; and as what was required of them was what might easily be complied with: however Moses, to show that this was not of himself, but by divine authority, adds,

for so I am commanded;
that is, to declare unto them, that if they did not punctually observe the above orders, they must expect to die.

1 Kronieken 19:2 In-Context

1 En het geschiedde na dezen, dat Nahas, de koning der kinderen Ammons, stierf, en zijn zoon werd koning in zijn plaats.
2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas; want zijn vader heeft weldadigheid aan mij gedaan. Daarom zond David boden, om hem te troosten over zijn vader. Toen de knechten van David in het land der kinderen Ammons tot Hanun kwamen, om hem te troosten,
3 Zo zeiden de vorsten der kinderen Ammons tot Hanun: Eert David uw vader in uw ogen, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet zijn knechten tot u gekomen, om te doorzoeken, en om om te keren, en om het land te verspieden?
4 Daarom nam Hanun de knechten van David, en hij beschoor hen, en sneed hun klederen half af tot aan de heupen, en liet hen henengaan.
5 Zij nu gingen henen, en men boodschapte David van deze mannen; en hij zond hun tegemoet; want die mannen waren zeer beschaamd. De koning dan zeide: Blijft te Jericho, totdat ulieder baard weder gewassen zij; komt dan wederom.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.