1 Samuël 13:18

18 En een hoop keerde zich naar den weg van Beth-horon; en een hoop keerde zich naar den weg der landpale, die naar het dal Zeboim naar de woestijn uitziet.

1 Samuël 13:18 Meaning and Commentary

1 Samuel 13:18

And another company turned the way to Bethhoron
Of which name there were two cities, the upper and nether, and both in the tribe of Ephraim, of which see ( Joshua 16:3 Joshua 16:5 ) this lay northwest from the camp of the Philistines at Michmash; eight miles from it, according to Bunting F4:

and another company turned to the way of the border, that looketh
towards the valley of Zeboim, toward the wilderness;
some take this to be the Zeboim which was destroyed with Sodom and Gomorrah; and the wilderness, the wilderness of Jordan; but as that, so the valley in which it stood, was turned into a bituminous lake; this seems to be a city in the land of Benjamin, ( Nehemiah 11:34 ) near to which was a valley, and this towards the wilderness of Jericho, and so lay eastward; the Targum calls it the valley of vipers, perhaps from its being infested with many; and so David de Pomis F5 says it is the name of a place where plenty of serpents were found, and which he says were called so because of the variety of colours in them; with which agrees Kimchi's note on the place; they seem to mean serpents spotted F6, as if they were painted and dyed of various colours, as the Hebrew word which is thus paraphrased signifies: according to Bunting F7, it was eight miles from Michmash.


FOOTNOTES:

F4 Travels of the Patriarchs p. 133.
F5 Tzemach David, fol. 13. 2. & 153. 1.
F6 (aiolon ofin) , Homer. Iliad. 12. ver. 208. "notis maculosus grandibus", Virgil. Georgic. l. 3. v. 427.
F7 Ut supra. (Travels of the Patriarchs p. 133.)

1 Samuël 13:18 In-Context

16 En Saul en zijn zoon Jonathan, en het volk, dat bij hen gevonden was, bleven te Gibea-Benjamins; maar de Filistijnen waren te Michmas gelegerd.
17 En de verdervers gingen uit het leger der Filistijnen, in drie hopen; de ene hoop keerde zich op den weg naar Ofra, naar het land Sual;
18 En een hoop keerde zich naar den weg van Beth-horon; en een hoop keerde zich naar den weg der landpale, die naar het dal Zeboim naar de woestijn uitziet.
19 En er werd geen smid gevonden in het ganse land van Israel; want de Filistijnen hadden gezegd: Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken.
20 Daarom moest gans Israel tot de Filistijnen aftrekken, opdat een iegelijk zijn ploegijzer, of zijn spade, of zijn bijl, of zijn houweel scherpen liet.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.