1 Samuël 13:21

21 Maar zij hadden tandige vijlen tot hun houwelen, en tot hun spaden, en tot de drietandige vorken, en tot de bijlen, en tot het stellen der prikkelen.

1 Samuël 13:21 Meaning and Commentary

1 Samuel 13:21

Yet they had a file for the mattocks, and for the coulters,
and for the forks, and for the axes
Those that would not go to the Philistines, or were not able, or thought it too much trouble, these kept files by them to sharpen those several instruments with upon occasion; though the words are by some rendered in connection with the preceding, to this sense, that they went to the Philistines to sharpen them, when the mouths, or edges, of the mattocks, coulters were dull; or "blunt" ^F9; and so needed sharpening; and even

to sharpen the goads;
with which they pricked and pushed on the oxen in ploughing, when sluggish and remiss.

(The word for "file" in the verse is (Myp) "pim", and occurs only here in the Hebrew scriptures. It is not used elsewhere in other Hebrew writings. Therefore the translators of the 1611 Authorised Version had only the root derivation to deduce what the word meant. Literally, it means "a file with mouths". However, recently archaeologists have found a stone inscribed with this word. Also they found a stone inscribed with the word "shekel". Hence they deduced that the word was really a weight of measure equal to about one third of a shekel. Newer translations usually translate this as "the charge was a third of a shekel ...", hence removing the obvious contradiction between this verse and the preceding one. Editor.)

---

FOOTNOTES:

F9 (Myp hryuph htyhw) "retusae itaque erant acies vomerum", V. L. "quandoquidem acies cultrorum aratri" "obtusae erant", Tigurine version.

1 Samuël 13:21 In-Context

19 En er werd geen smid gevonden in het ganse land van Israel; want de Filistijnen hadden gezegd: Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken.

20 Daarom moest gans Israel tot de Filistijnen aftrekken, opdat een iegelijk zijn ploegijzer, of zijn spade, of zijn bijl, of zijn houweel scherpen liet.

21 Maar zij hadden tandige vijlen tot hun houwelen, en tot hun spaden, en tot de drietandige vorken, en tot de bijlen, en tot het stellen der prikkelen.

22 En het geschiedde ten dage des strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd in de hand van het ganse volk, dat bij Saul en bij Jonathan was; doch bij Saul en bij Jonathan, zijn zoon, werden zij gevonden.

23 En der Filistijnen leger toog naar den doortocht van Michmas.