2 Kronieken 20:7

7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het aangezicht van Uw volk Israel verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven?

2 Kronieken 20:7 Meaning and Commentary

2 Chronicles 20:7

Art not thou our God
In a peculiar sense, not merely as the Creator and Governor of men, but in a covenant relation their covenant God and Father: who didst drive out the inhabitants of the land before thy people
Israel;
the seven nations of Canaan, to make way and room for Israel: and gavest it to the seed of Abraham thy friend for ever?
made a deed of gift of it to them, and settled it on them till the coming of the Messiah, and that as an instance of love and friendship to Abraham; and wilt thou therefore suffer it to be taken from his seed?

2 Kronieken 20:7 In-Context

5 En Josafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe voorhof.
6 En hij zeide: O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet de God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan.
7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het aangezicht van Uw volk Israel verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven?
8 Zij nu hebben daarin gewoond, en zij hebben U daarin een heiligdom gebouwd voor Uw Naam, zeggende:
9 Indien over ons enig kwaad komt, het zwaard des oordeels, of pestilentie, of honger, wij zullen voor dit huis, en voor Uw aangezicht staan, dewijl Uw Naam in dit huis is; en wij zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en verlossen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.