2 Samuël 12:20

20 Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor, en hij at.

2 Samuël 12:20 Meaning and Commentary

2 Samuel 12:20

Then David arose from the earth
From the floor on which he lay:

and washed, and anointed [himself], and changed his apparel;
neither of which he had done during his time of fasting:

and came into the house of the Lord, and worshipped;
went into the tabernacle he had built for the ark of God, and then in prayer submitted himself to the will of God, and acknowledged his justice in what he had done; gave thanks to God that he had brought him to a sense of his sin, and repentance for it, and had applied his pardoning grace to him, and given him satisfaction as to the eternal welfare and happiness of the child, as appears from ( 2 Samuel 12:23 ) ;

then he, came to his own house;
from the house of God, having finished his devotion there:

and when he required;
ordered food to be brought in:

they set bread before him, and he did eat:
whereas before, while the child was living, he refused to eat.

2 Samuël 12:20 In-Context

18 En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen.
19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood.
20 Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor, en hij at.
21 Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des levenden kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten.
22 En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.