Daniël 1:9

9 En God gaf Daniel genade en barmhartigheid voor het aangezicht van den overste der kamerlingen.

Daniël 1:9 Meaning and Commentary

Daniel 1:9

Now God had brought Daniel into favour and tender love with the
prince of the eunuchs.
] Even before this request was made; as he gave to Joseph favour in the sight of Potiphar, and of the keeper of the prison; for whatever favour is shown to good men by bad men is from the Lord; for though Daniel's ingenuity, the goodness of his temper, and his modest behaviour, his excellent natural parts, and other accomplishments, might be a means of ingratiating him into the favour of this officer; yet all would have been insufficient to recommend him to him, or to overcome his prejudices on account of religion, if the Lord had not wrought upon his heart to show kindness and tenderness to him; which appeared not only by his past usage of him; but, when he presented his supplication to him, he did not put on a stern countenance, and answer him roughly, and threaten him if he did not comply with the king's orders; but in a mild and gentle manner, as follows:

Daniël 1:9 In-Context

7 En de overste der kamerlingen gaf hun andere namen, en Daniel noemde hij Beltsazar, en Hananja Sadrach, en Misael Mesach, en Azarja Abed-nego.

8 Daniel nu nam voor in zijn hart, dat hij zich niet zou ontreinigen met de stukken van de spijs des konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom verzocht hij van den overste der kamerlingen, dat hij zich niet mocht ontreinigen.

9 En God gaf Daniel genade en barmhartigheid voor het aangezicht van den overste der kamerlingen.

10 Want de overste der kamerlingen zeide tot Daniel: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder spijs, en ulieder drank verordend heeft; want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien, dan der jongelingen, die in gelijkheid met ulieden zijn? Alzo zoudt gij mijn hoofd bij den koning schuldig maken.

11 Toen zeide Daniel tot Melzar, dien de overste der kamerlingen gesteld had over Daniel, Hananja, Misael en Azarja: