Exodus 32:11

11 Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, en met een sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt?

Exodus 32:11 Meaning and Commentary

Exodus 32:11

And Moses besought the Lord his God
As the Lord was the God of Moses, his covenant God, and he had an interest in him, he made use of it in favour of the people of Israel:

and said, why doth thy wrath wax hot against thy people?
so as to think or speak of consuming them utterly; otherwise he knew there was reason for his being angry and wroth with them; but though they were deserving of his hot wrath and displeasure, and even to be dealt with in the manner proposed, yet he entreats he would consider they were his people; his special people, whom he had chose above all people, and had redeemed them from the house of bondage, had given them laws, and made a covenant with them, and many promises unto them, and therefore hoped he would not consume them in his hot displeasure; God had called them the people of Moses, and Moses retorts it, and calls them the people of God, and makes use of their relation to him as an argument with him in their favour; and which also shows that Moses did not understand that the Lord by calling them his people disowned them as his:

which thou hast brought out of the land of Egypt with great power,
and with a mighty hand?
this the Lord had ascribed to Moses, and observes it is an aggravation of their ingratitude to Moses, and here Moses retorts, and ascribes it to God, and to his mighty power; as for himself he was only a weak feeble instrument, the Lord was the efficient cause of their deliverance, in which he had shown the exceeding greatness of his power; and he argues from hence, that seeing he had exerted his mighty arm in bringing them from thence, that he would not now lift it up against them and destroy them.

Exodus 32:11 In-Context

9 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk!

10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken.

11 Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, en met een sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt?

12 Waarom zouden de Egyptenaars spreken, zeggende: In kwaadheid heeft Hij hen uitgevoerd, opdat Hij hen doodde op de bergen, en opdat Hij hen vernielde van den aardbodem? Keer af van de hittigheid Uws toorns, en laat het U over het kwaad Uws volks berouwen.

13 Gedenk aan Abraham, aan Izak en aan Israel, Uw knechten, aan welke Gij bij Uzelven gezworen hebt, en hebt tot hen gesproken: Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid.