Ezechiël 14:13

13 Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben, zwaarlijk overtredende, zo zal Ik Mijn hand daartegen uitstrekken, en zal hetzelve den staf des broods breken, en een honger daarin zenden, dat Ik daaruit mensen en beesten uitroeie;

Ezechiël 14:13 Meaning and Commentary

Ezekiel 14:13

Son of man, when the land sinneth against me by trespassing
grievously
That is, the inhabitants of the land, when they are in general become sinners against God and his law; and not merely sinners, as all men are, but grievous ones, notorious sinners, guilty of very gross enormities, of great prevarication, perfidy, and treachery; for God is a God longsuffering, and has great patience with a people; and does not usually come forth in his judgments against nation, until sin has universally prevailed among them, and they are guilty of grievous abominations, and those continued in: but when this is the case, then will I stretch out mine hand upon it;
his hand of vindictive wrath and justice, and cause it to fall heavily, and men to feel it: and will break the staff of the bread thereof;
take away bread corn from the nation, the support of human life; which is that unto it, and the stay of it, as a staff is to a decrepit old man, that cannot walk without one; or take away the virtue of it, so as though it might be had and eaten, yet not be nourishing; see ( Ezekiel 4:16 ) ; and will send famine upon it;
by causing a drought, restraining rain, sending mildew, locusts, caterpillars to eat up the fruits of the earth: and will cut off man and beast from it;
the latter for the sake of the former, and both through want of food.

Ezechiël 14:13 In-Context

11 Opdat het huis Israels niet meer van achter Mij afdwale, en zij zich niet meer verontreinigen met al hun overtredingen; alsdan zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, spreekt de Heere HEERE.

12 Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

13 Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben, zwaarlijk overtredende, zo zal Ik Mijn hand daartegen uitstrekken, en zal hetzelve den staf des broods breken, en een honger daarin zenden, dat Ik daaruit mensen en beesten uitroeie;

14 Ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniel en Job, in het midden deszelven waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hun ziel bevrijden, spreekt de Heere HEERE.

15 Zo Ik het boos gedierte make door het land door te gaan, hetwelk dat van kinderen berove, zodat het woest worde, dat er niemand doorga, vanwege het gedierte;