Ezechiël 16:19

19 En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie, en honig, waarmede Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor hun aangezichten gesteld tot een liefelijken reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere HEERE.

Ezechiël 16:19 Meaning and Commentary

Ezekiel 16:19

My meat also which I gave thee
Or "my bread" F9; a general name for all eatables. The Targum renders it,

``my good things.''
The Jews apply it to the manna, which, they say, descended the same day the molten calf was made, and they set it before it. This interpretation Jarchi and Kimchi make mention of; it includes what follows: fine flour, and oil, and honey, [wherewith] I fed thee;
for the land of Canaan was a land of wheat, of which fine flour was made; and of olives, from whence was the best oil; and a land flowing with milk and honey; and which was given by the Lord, and so he might be said to feed them with them: and instead of glorifying him, and being thankful for them, and using them in the manner they ought, thou hast even set it before them for a sweet savour;
that is, they made a meat offering of their fine flour, oil, and honey, and set it before their idols; to gain their favour and good will; to appease them, and render them propitious; supposing it would be acceptable unto them; all these things were used in meat offerings and sacrifices unto the Lord, excepting honey, and that was forbid; but was in use among the Gentiles; see ( Leviticus 2:1 Leviticus 2:11 ) ; and [thus] it was, saith the Lord God;
all this idolatry, ingratitude, and folly, have been committed; it is most notorious, there is no denying it; I, who am the Lord God omniscient, affirm it. The Targum puts it by way of question, and even of astonishment and admiration,
``are not all these things done, saith the Lord God!''

FOOTNOTES:

F9 (ymxlw) "et panem meum", V. L. Pagninus, Montanus, Starckius.

Ezechiël 16:19 In-Context

17 Daartoe hebt gij genomen de vaten uws sieraads van Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u mansbeelden gemaakt, en gij hebt met dezelve gehoereerd.
18 En gij hebt uw gestikte klederen genomen, en hebt ze bedekt; en gij hebt Mijn olie en Mijn reukwerk voor hun aangezichten gesteld.
19 En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie, en honig, waarmede Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor hun aangezichten gesteld tot een liefelijken reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere HEERE.
20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen, en hebt ze denzelven geofferd om te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen,
21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt ze overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan?
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.