Ezechiël 20:31

31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israels? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde!

Ezechiël 20:31 Meaning and Commentary

Ezekiel 20:31

For when ye offer your gifts
And sacrifices to idols. The Septuagint and Arabic versions render it, the firstfruits of your gifts;
it may design their firstborn; see ( Ezekiel 20:26 ) as the following clause seems to explain it: when ye make your sons to pass through the fire;
or between two fires to Moloch, as their fathers had done before them; ye pollute yourselves with all your idols, even unto this day;
by worshipping idols, or dunghill gods, as the word signifies, as often observed; they defiled themselves with those filthy things, which they continued to do to that very day, and so became more and more polluted; and were as their fathers had been, and therefore must expect to be used in like manner: and shall I be inquired of by you, O house of Israel?
can you think that I will suffer you to come and inquire of me or to make your requests to me? or can you hope to have an answer from me; at least a favourable one, such as you could wish for? as I live, saith the Lord God, I will not be inquired of by you;
so confirming again with an oath what he had before declared, ( Ezekiel 20:3 ) , wherefore they might assure themselves that they would not be acceptable to him, neither their persons nor petitions, or be regarded by him.

Ezechiël 20:31 In-Context

29 En Ik zeide tot hen: Wat is die hoogte, waarhenen gij gaat? Nochtans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe.

30 Daarom zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere HEERE: Zijt gij verontreinigd geworden in den weg uwer vaderen, en hoereert gij achter hun verfoeiselen?

31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israels? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde!

32 Daarom, dat in uw geest opgeklommen is, zal geenszins geschieden, dat gij zegt: Wij zullen als de heidenen en als de geslachten der landen zijn, dienende hout en steen.

33 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Zo Ik niet met een sterke hand, en uitgestrekten arm, en met een uitgegoten grimmigheid over u zal regeren!