Ezechiël 20:5

5 En zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage als Ik Israel verkoos, zo hief Ik Mijn hand op tot het zaad van het huis Jakobs, en maakte Mijzelven hun in Egypteland bekend; ja, Ik hief Mijn hand tot hen op, zeggende: Ik ben de HEERE, uw God.

Ezechiël 20:5 Meaning and Commentary

Ezekiel 20:5

And say unto them, thus saith the Lord God
Here begins the account of their fathers; of God's unmerited goodness to them, and of their sins and transgressions against him, and how it fared with them: in the day when I chose Israel;
to be his peculiar people, above all people on the face of the earth; when he declared his choice of them, and made it appear that he had chosen them, and distinguished them, by special blessings and favours bestowed on them: and lifted up mine hand to the seed of the house of Jacob;
the posterity of Jacob or Israel, to whom the Lord swore that he would do such and such things for them; of which the lifting up the hand was a token; it is a gesture used in swearing, ( Daniel 12:7 ) ; and so the Targum,

``and I swore unto them by my word:''

and made myself known unto them in the land of Egypt:
by his name Jehovah; by the prophets he sent unto them, Moses, Aaron, and Miriam; and by the miracles he wrought among them: when I lifted up mine hand unto them, saying, I [am] the Lord your God:
making promise of it, declaring it unto them, confirming it with an oath; see ( Hebrews 6:17 Hebrews 6:18 ) .

Ezechiël 20:5 In-Context

3 Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israel, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Komt gij, om Mij te vragen? Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik van u gevraagd worde, spreekt de Heere HEERE.

4 Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend;

5 En zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage als Ik Israel verkoos, zo hief Ik Mijn hand op tot het zaad van het huis Jakobs, en maakte Mijzelven hun in Egypteland bekend; ja, Ik hief Mijn hand tot hen op, zeggende: Ik ben de HEERE, uw God.

6 Ten zelven dage hief Ik Mijn hand tot hen op, dat Ik hen uit Egypteland uitvoeren zou, in een land, dat Ik voor hen uitgespeurd had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen.

7 En Ik zeide tot hen: Een ieder werpe de verfoeiselen zijner ogen weg; en verontreinigt ulieden niet met de drekgoden van Egypte; Ik, de HEERE, ben uw God.