Ezechiël 3:5

5 Want gij zijt niet gezonden tot een volk, diep van spraak en zwaar van tong, maar tot het huis Israels;

Ezechiël 3:5 Meaning and Commentary

Ezekiel 3:5

For thou [art] not sent to a people of a strange speech
"Deep of lip" ^F7, or "speech"; difficult to be got at and understood: and of a hard language:
or "heavy of tongue" ^F8 of a barbarous and unknown language, whom he could not understand, nor they him; and so would have been barbarians to one another; and consequently it could not be thought his prophesying among them, could have been of any use. This may be considered, either by way of encouragement to the prophet to go on his errand to such a people; since as he could understand them, and they him he might hope to meet with success; or, however he could deliver his message so as to be understood: or as an aggravation of the impiety perverseness and stupidity of the Israelites; that though the prophet spoke to them in their own language, yet they would not hear nor receive his words: [but] to the house of Israel;
who were a people of the same speech and language with the prophet; all spoke and understood the language of Canaan; nor were the things he delivered such as they were altogether strangers to being the same, for substance, which Moses, and the other prophets, had ever taught.

---

FOOTNOTES:

F7 (hpv yqme) "profundi labii", Vatablus; "profundorum labio", Polanus, Cocceius; "profundi sermonis", Starkius.
F8 (Nwvl ydbk) "graves linguae", Montanus; "gravium lingua", Polanus.

Ezechiël 3:5 In-Context

3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, geef uw buik te eten, en vul uw ingewand met deze rol, die Ik u geef. Toen at ik, en het was in mijn mond als honig, vanwege de zoetigheid.

4 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ga henen, kom tot het huis Israels, en spreek tot hen met Mijn woorden.

5 Want gij zijt niet gezonden tot een volk, diep van spraak en zwaar van tong, maar tot het huis Israels;

6 Niet tot vele volken, diep van spraak en zwaar van tong, welker woorden gij niet kunt verstaan; zouden zij niet, zo Ik u tot hen gezonden had, naar u gehoord hebben?

7 Maar het huis Israels wil naar u niet horen, omdat zij naar Mij niet willen horen; want het ganse huis Israels is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij.