Ezechiël 33:22

22 Nu was de hand des HEEREN op mij geweest des avonds, eer die ontkomene kwam, en had mijn mond opengedaan, totdat hij des morgens tot mij kwam. Alzo werd mijn mond opengedaan, en ik was niet meer stom.

Ezechiël 33:22 Meaning and Commentary

Ezekiel 33:22

Now the hand of the Lord was upon me in the evening, afore he
that was escaped came
The prophet felt a divine impulse on his mind; he was under the influence of a spirit of prophecy, and knew before the messenger came to him what his message was, and was prepared to receive it, and to prophesy upon it; for this is to be understood of prophecy, as the Targum,

``prophecy from before the Lord was with me in the evening ^F11;''

see ( Isaiah 8:11 ) : and had opened my mouth, until he came to me in the morning;
the hand of the Lord, or the power of the Lord, had done it, as he promised he would, ( Ezekiel 3:27 ) so that he spoke freely and boldly, and continued to do so from the evening, to the time the messenger came to him in the morning, to all those that were with him: and my mouth was opened, and I was no more dumb:
as he had been for three years past; for though he had been prophesying against several nations, yet these prophecies were not delivered, it is very likely, by word of mouth, but by writing, and sent into those countries by proper messengers; but now the prophet's mouth is opened by the Spirit of God, as it was said it should, when this messenger should come to him, ( Ezekiel 24:27 ) and from this time he was not silent, but prophesied to his people, the Jews, verbally, as he was bid to do by the Lord.

---

FOOTNOTES:

F11 So R. Sol. Urbin. Ohel Moed, fol. 54. 2.

Ezechiël 33:22 In-Context

20 Nog zegt gij: De weg des Heeren is niet recht; Ik zal ulieden richten, een ieder naar zijn wegen, o huis Israels!

21 En het geschiedde in het twaalfde jaar onzer gevankelijke wegvoering, in de tiende maand, op den vijfden der maand, dat er een tot mij kwam, die van Jeruzalem ontkomen was, zeggende: De stad is geslagen.

22 Nu was de hand des HEEREN op mij geweest des avonds, eer die ontkomene kwam, en had mijn mond opengedaan, totdat hij des morgens tot mij kwam. Alzo werd mijn mond opengedaan, en ik was niet meer stom.

23 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

24 Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen in het land Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig man, en bezat dit land erfelijk; maar onzer zijn velen; het land is ons gegeven tot een erfelijke bezitting.