Ezechiël 33:24

24 Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen in het land Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig man, en bezat dit land erfelijk; maar onzer zijn velen; het land is ons gegeven tot een erfelijke bezitting.

Ezechiël 33:24 Meaning and Commentary

Ezekiel 33:24

Son of man, they that inhabit those wastes of the land of
Israel
The places which were laid waste by Nebuchadnezzar's army, going and returning, in and about Jerusalem, and in several parts of Judea; these were they that were left in the land after the destruction, to people and plant it; or who, having fled to distant parts, were now returned, and took possession of it, though it was in a wretched condition, a mere waste or desert; and yet they were lifted up with it, and proud and haughty, as their language shows: for thus they speak, saying, Abraham was one, and he inherited the land;
he was but one, and had no child, when the promise of inheriting the land was made unto him; and he was but a single worshipper of God, and yet he had this favour and privilege: but we are many; the land is given us for inheritance:
so they oppose themselves to Abraham, and argue from the lesser to the greater; that if a single person was vouchsafed to inherit it, then much more many, and those of his seed; and to whom the land was particularly given for an inheritance, and who were now in the possession of it, as Abraham never was; and, being many, were able to defend their right, and secure themselves in the enjoyment of it; all which reasoning shows their pride and vanity, though they were under such humbling circumstances; their land being waste, their numbers lessened, and the enemy had but just left it, having made dreadful devastations in it; and which had had no influence upon them to reform them, or bring them to repentance, as the following verses show.

Ezechiël 33:24 In-Context

22 Nu was de hand des HEEREN op mij geweest des avonds, eer die ontkomene kwam, en had mijn mond opengedaan, totdat hij des morgens tot mij kwam. Alzo werd mijn mond opengedaan, en ik was niet meer stom.
23 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
24 Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen in het land Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig man, en bezat dit land erfelijk; maar onzer zijn velen; het land is ons gegeven tot een erfelijke bezitting.
25 Daarom zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Gij eet vlees met het bloed, en heft uw ogen op tot uw drekgoden, en vergiet bloed; en zoudt gij het land erfelijk bezitten?
26 Gij staat op ulieder zwaard; gij doet gruwel, en verontreinigt, een ieder de huisvrouw zijns naasten; en zoudt gij het land erfelijk bezitten?
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.