Ezechiël 34:6

6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt.

Ezechiël 34:6 Meaning and Commentary

Ezekiel 34:6

My sheep wandered through all the mountains, and upon every
high hill
As sheep do, when gone astray, go from mountain to hill; so the people of Israel fled from place to place, through the cruelty of their rulers, or through the force of the enemy, being carried captive into many kingdoms and nations, signified by mountains; and perhaps there is some allusion, to their worshipping of idols on hills and mountains, being drawn into it by the false prophets: yea, my flock was scattered upon all the face of the earth;
so great and general was the dispersion by the several captivities: the Lord has sheep, or some of his elect, some that belong to his flock, in all parts of the world: and none did search or seek after them;
but he will himself, as in ( Ezekiel 34:11 ) , for he will lose none of them; but this does not excuse the shepherds.

Ezechiël 34:6 In-Context

4 De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid.

5 Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn als het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren.

6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt.

7 Daarom, gij herders! hoort des HEEREN woord!

8 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik niet! Omdat Mijn schapen geworden zijn tot een roof, en Mijn schapen al het wild gedierte des velds tot spijze geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders naar Mijn schapen niet vragen; en de herders weiden zichzelven, maar Mijn schapen weiden zij niet;