Ezechiël 37:11

11 Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het ganse huis Israels; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden.

Ezechiël 37:11 Meaning and Commentary

Ezekiel 37:11

Then he said unto me, son of man
Here follow the explication and application of the above vision: these bones are the whole house of Israel;
an emblem of them, of their state and condition in the Babylonish captivity, and of them in their present state; and of the whole Israel of God, while in a state of unregeneracy: this phrase takes in the ten tribes, as well as the two tribes of Benjamin and Judah, which returned from Babylon; and shows that respect is had to something more than that restoration barely: behold, they say, our bones are dried;
the house of Israel say we are like dry bones indeed; we have no spirit, nor strength, nor courage, nor life in us: and our hope is lost;
of being delivered from the present captivity; or of the Messiah's coming; or of ever enjoying their own land, and of the promises of those things made unto them: we are cut off for our parts;
from the land of Israel, and have no hope of possessing it again, whatever others have; indeed they are cut off from the olive tree, and are cut down like a tree, both as to their civil and church state. The Targum is,

``and we are perished;''

it is all over with us; we are lost and undone; all the expressions show the desperate and despairing condition they were in.

Ezechiël 37:11 In-Context

9 En Hij zeide tot mij: Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind! en zeg tot den geest: Zo zegt de Heere HEERE: Gij geest! kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden.

10 En ik profeteerde, gelijk als Hij mij bevolen had. Toen kwam de geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een gans zeer groot heir.

11 Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het ganse huis Israels; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden.

12 Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal uw graven openen, en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk! en Ik zal u brengen in het land Israels.

13 En gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven zal hebben geopend, en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk!