Ezechiël 9:5

5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!

Ezechiël 9:5 Meaning and Commentary

Ezekiel 9:5

And, to the others he said in mine hearing
To the other six men that had the slaughter weapons in their hands: go ye after him through the city;
that is, after the man clothed with linen; for he was sent out first to take care of the righteous, and preserve them; and the rest were not suffered to stir till he was gone; and then they are bid to go after him. The Syriac version is,

``to them that were with him he said to them before me, go through the city after me;''

as if these were the words of the man clothed with linen to the other six; and so the Arabic version; of it the other is the true reading, and gives the right sense, as the following words show: and smite;
the inhabitants of the city: let not your eye spare, neither have ye pity;
not that the Chaldeans were inclined to mercy and pity, for they were a cruel and barbarous people; but this is said to show the resentment of God against the sins of the Jews; and that it was his will they should act the severe part they did.

Ezechiël 9:5 In-Context

3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.

4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al deze gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.

5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!

6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.

7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.