Ezra 9:1

1 Als nu deze dingen voleind waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israels, en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de volken dezer landen, naar hun gruwelen, namelijk van de Kanaanieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en Amorieten.

Ezra 9:1 Meaning and Commentary

Ezra 9:1

Now when these things were done
When the captives with Ezra had refreshed themselves, and weighed the money and vessels they brought, and put them into the hands of proper persons, and offered sacrifices, and delivered the king's commissions to his lieutenants and governors, and shown his own:

the princes came to me;
some of the nobles of Israel, the most religious of them, who were concerned at the corruptions that were among them, though not a sufficient number to reform them:

saying the people of Israel, and the priests, and the Levites, have not
separated themselves from the people of the land:
but joined with them, though not in idolatrous practices, yet by marrying with them, which might lead them into them:

doing according to their abominations;
not serving idols as they did, but imitating them in their marriages: even

of the Canaanites, the Perizzites, the Jebusites, the Ammonites, the
Moabites, the Egyptians, and the Amorites;
affinity with many of these was forbidden by an express law, ( Deuteronomy 7:1 Deuteronomy 7:3 ) all but the Moabites, Ammonites, and Egyptians, and from these for the same reason they were to abstain; namely, lest they should be drawn into idolatry; that the priests and Levites should do this, who ought to have known the law, and instructed the people better, was very sad and shocking.

Ezra 9:1 In-Context

1 Als nu deze dingen voleind waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israels, en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de volken dezer landen, naar hun gruwelen, namelijk van de Kanaanieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en Amorieten.

2 Want zij hebben van hun dochteren genomen voor zichzelven en voor hun zonen, zodat zich vermengd hebben het heilig zaad met de volken dezer landen; ja, de hand der vorsten en overheden is de eerste geweest in deze overtreding.

3 Als ik nu deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het haar mijns hoofds en mijns baards uit, en zat verbaasd neder.

4 Toen verzamelden zich tot mij allen, die voor de woorden van den God Israels beefden, om de overtreding der weggevoerden; doch ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer.

5 En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieen, en breidde mijn handen uit tot den HEERE, mijn God.