Genesis 45:3

3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet antwoorden; want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht.

Genesis 45:3 Meaning and Commentary

Genesis 45:3

And Joseph said unto his brethren, I [am] Joseph
As soon as he could compose himself a little, and utter his words, the first thing he said was, that he was Joseph; that was his right name, his Hebrew name; though he was called by the Egyptians Zaphnathpaaneah, and by which name Joseph's brethren only knew him, if they knew his name at all; and it must be very startling to them to bear this sound, and to be told by himself that that was his name; and which was not all he meant and they understood, but that he was Joseph their brother as afterwards expressed: doth my father yet live?
this he knew before, for they had told him he was alive; wherefore he puts this question not through ignorance, or as doubting but to express his affliction for his father, and his joy that he was alive: and his brethren could not answer him;
they were so surprised and astonished; they were like men thunderstruck, they were not able to utter a word for awhile: for they were troubled at his presence;
the sin of selling him came fresh into their minds, the guilt of it pressed their consciences, and the circumstances that Joseph was in filled them with fear that he would avenge himself on them.

Genesis 45:3 In-Context

1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen voor allen, die bij hem stonden, en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte.

2 En hij verhief zijn stem met wenen, zodat het de Egyptenaren hoorden, en dat het Farao's huis hoorde.

3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet antwoorden; want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht.

4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt.

5 Maar nu, weest niet bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis des levens.