Genesis 45:1

1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen voor allen, die bij hem stonden, en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte.

Genesis 45:1 Meaning and Commentary

Genesis 45:1

Then Joseph could not refrain himself
That he should not weep, as the Targum of Jonathan adds; at least he could not much longer refrain from tears, such an effect Judah's speech had on his passions: before all them that stood before him;
his servants that attended him and waited upon him, the steward of his house, and others, upon whose account he put such a force upon himself, to keep in his passions from giving vent, that they might not discover the inward motions of his mind; but not being able to conceal them any longer, and he cried;
or called out with a loud voice, and an air of authority: cause every man to go out from me;
out of the room in which he and his brethren were; perhaps this order was given to the steward of the house to depart himself, and to remove every inferior officer and servant upon the spot; or other people that might be come in to hear the trial of those men, and to see how they would be dealt with: and there stood no man with him, while Joseph made himself known unto
his brethren;
not that Joseph was ashamed of them, and of owning before them the relation he stood in to them; but that they might not see the confusion his brethren would be thrown into, and have knowledge of the sin they had been guilty of in selling him which could not fail of being mentioned by him, and confessed by them; and besides, it was not suitable to his grandeur and dignity to be seen in such an extreme passion he was now going into.

Genesis 45:1 In-Context

1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen voor allen, die bij hem stonden, en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte.

2 En hij verhief zijn stem met wenen, zodat het de Egyptenaren hoorden, en dat het Farao's huis hoorde.

3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet antwoorden; want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht.

4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt.

5 Maar nu, weest niet bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis des levens.