Genesis 45:8

8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao's vader gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en regeerder in het ganse land van Egypte.

Genesis 45:8 Meaning and Commentary

Genesis 45:8

So now [it was] not you [that] sent me hither, but God
Which is to be understood not absolutely, as if they had no concern at all in sending him thither; they sold him to the Ishmaelites, who brought him down to Egypt and sold him to Potiphar, and so were instrumental in his coming to Egypt; but comparatively, it was not they so much as God that sent him; whose providence directed, disposed, and overruled all those events, to bring Joseph to this place, and to such an high station, to answer the purposes and designs of God in providing for and preserving Jacob's family in a time of distress:

and he hath made me a father to Pharaoh:
to be a teacher to him, as Aben Ezra, that is, to be his counsellor, to advise him well in all things, as a father his children; or to be his partner and patron, as Jarchi, to have a share with him in power and authority, and to be reckoned as a father to him, see ( Genesis 41:43 ) ; and to provide for him and the welfare of his kingdom, as parents do for their children: the following phrases explain it of rule and government; and the meaning is, that he was a great man, and a prince ^F19 in Pharaoh's court:

and lord of all his house;
his prime minister, chief counsellor and courtier:

and a ruler throughout all the land of Egypt;
to whom all the deputies of the several provinces were subject under Pharaoh, and especially in the affair of the corn.

---

FOOTNOTES:

F19 So it is interpreted by R. Sol. Urbin. Ohel Moed, fol. 50. 1.

Genesis 45:8 In-Context

6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn zal.

7 Doch God heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden, door een grote verlossing.

8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao's vader gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en regeerder in het ganse land van Egypte.

9 Haast u en trekt op tot mijn vader, en zegt het hem: Alzo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot een heer over gans Egypteland gesteld; kom af tot mij, en vertoef niet.

10 En gij zult in het land Gosen wonen, en nabij mij wezen, gij en uw zonen, en de zonen uwer zonen, en uw schapen, en uw runderen, en al wat gij hebt.